The year of the crash.


Het is januari 2016. Ik ben niet gelukkig en Nieuwjaar kan me gestolen worden.  De ‘viering’ van mijn tienjarig jubileum als ambtenaar uit zich in ‘de grote crash’: op een ochtend word ik wakker en kan ik niks meer. Het masker valt af, lichaam en geest schreeuwen het uit van de pijn. Zelfs de reservetank is helemaal leeg. Toch ben ik er nog steeds rotsvast van overtuigd dat ik vooruit moet, want dat ik, als alleenstaande moeder, geen keuze heb. Die heb ik inderdaad niet meer. Ik moet aanvaarden dat ik compleet ben neergegaan, dat dit geen dipje is waar ik op eigen kracht zal uitklauteren. De buitenwereld schrikt… want ik was toch altijd zo vrolijk en goedgezind? 

Het is maart 2016. Wanneer ik compleet uitgeput word binnengebracht in de observatie-eenheid van een psychiatrisch ziekenhuis, vreet het gevoel dat ik mijn zoon in de steek laat mij volledig op, maar er is geen alternatief. Ik zit op slot, volledig opgeslorpt door duisternis en uitzichtloosheid. Ik voel me een rups die over de vloer kronkelt, noch armen, noch benen.  Krijg geen woord meer gezegd zonder dat daar tranen mee gepaard gaan. Nooit eerder voelde ik me zo eenzaam en zo onbegrepen. Toch is het dáár dat ik voor het eerst hoor over die buitengewone plek, een uniek gegeven, waar men zich richt op psychoanalytische therapieën. Ze hanteren een strenge selectieprocedure, maar ik krijg groen licht en mag toetreden tot het selecte groepje van ‘uitverkorenen’. 

Het is april 2016. Pietluttig klein, als een kleuter op haar eerste schooldag, zo voel ik me wanneer ik me aanmeld aan het onthaal. Ik doop het ‘de plek die niet bestaat’, want er zijn bewoners die hun verblijf daar angstvallig geheim houden voor hun omgeving. Dat heeft wellicht alles te maken met de maatschappelijke vooroordelen omtrent een psychische problematiek, die nog lang de wereld niet uit zijn, zeker niet als het een opname betreft.     

Van zodra ik andere bewoners hoor praten, word ik overspoeld door golven van herkenbaarheid. Het doet me meteen denken aan mijn, intussen afgezaagde, mopje dat ik eigenlijk een buitenaards wezen ben en dat mijn soortgenoten mij hier vergeten zijn, op deze planeet. Nu blijkt dat ik ze gevonden heb. Ze bestaan! Ik ben niet alleen! Na jarenlang stiekem in mijn eentje huilen, zit ik plots te snotteren tussen allemaal vreemden. Hoewel ‘vreemden’ niet het juiste woord is. De verbondenheid die hier heerst omarmt je snel. Een klik binnen deze muren klinkt veel luider dan hierbuiten. 

Mijn hele leven lijkt een zoektocht naar aansluiting. Mijn hele leven al ben ik er van overtuigd dat ik ‘abnormaal’ ben. Ondertussen ben ik 41 en realiseer me nu pas dat ik van nature geen kuddedier ben. Ik functioneer veel beter tussen de vreemde vogels. Daar kan ik moeiteloos mezelf zijn. Geen verplichte dansjes tegen mijn natuur in, geen ongeschreven regeltjes die ik angstvallig dien te volgen om erbij te horen. Hoe lang heb ik mij verstopt? Zelfs voor mezelf? Je moet vast een mens zijn om dat voor mekaar te krijgen… 

Ik leer nu op een andere manier naar mezelf kijken en kom tot verbijsterende inzichten. Mijn allergrootste valkuil blijkt zelfopoffering te zijn. Al mijn hele leven wring ik mezelf in allerlei bochten, om voor iedereen goed te doen, om één van hen te zijn, ook al verloochen ik zo mezelf. Het lijkt wel een zielige smeekbede… Hou van mij! Aanvaard mij! De oogkleptheorie, die het fundament vormt van mijn familie, werkt niet voor mij. Alles wat het daglicht niet mag zien, wordt netjes onder de mat geveegd. Conflicten worden nooit uitgepraat. Allemaal mee onder die mat om daarna te doen alsof er niks gebeurd is. Het werkt voor de voorbeeldige kuddebeesten. Niet voor mij! Nu is het vooral een kwestie van loslaten, mezelf leren aanvaarden en beseffen dat er mensen zijn die me nemen zoals ik ben. Zij zijn er, ook nu het minder goed gaat.

Ik voel me goed hier, op de plek die niet bestaat. Ik beschouw het als een cadeau dat ik hier mag zijn. De onwetenden en de kwaadsprekers nemen mij die uitspraak kwalijk. Gelukkig word ik vandaag omringd door de juiste mensen. Daar bedoel ik mee de therapeuten, mijn medebewoners, een restje bloedverwanten, mijn echte vrienden, maar ook… vooral, bovenal, mijn prachtige zoon, die als een blok achter mij staat. De weg is nog lang, maar niet onoverkomelijk. Tijd om overbodige ballast af te werpen. Tijd om aan mezelf te werken. Tijd om in mezelf te gaan geloven. Ik ben hier, op het juiste moment, op de juiste plaats.

Ik voel me eindelijk een volwaardig deel van een geheel, maar wel één waar ik geheel mezelf kan zijn! 

Blijf op de hoogte van deze blog.
Loading